Ik vind het altijd leuk om te preken over verhalen uit het oude testament. Spannend vaak en voor veel mensen in onze multiculturele gemeenschap zijn die verhalen nieuw.
Vandaag heb ik het over het verhaal van Gideon en hoe hij moed vindt om te doen wat God zegt.
Na korte tijd stuit ik op de Midjanieten, de Israëlieten en de Amelekieten. De vertaler naast mij op het podium hapert. ‘Wat zeg je??’ Tja, ga er maar eens aan staan. Een preek vertalen met daarin allerlei Hebreeuwse namen die in het Nederlands uitgesproken worden en dan de juiste Birmese equivalent vinden. Terwijl je in alle drie de talen nog nooit van die namen gehoord hebt.
Ik heb respect voor hem. Probeer het nog eens uit te leggen. Gelijktijdig begin ik steeds meer te zweten. Want het mag triviaal klinken, maar het maakt toch echt wel verschil of het over de Israëlieten of de Midjanieten gaat. Tenslotte waren de ene de good guys en de andere de bad guys.
Ik preek verder en kijk nog eens naar de mensen voor mij. De Nederlanders heb ik nog aan boord schat ik in. De glimlach van de Chinezen wordt echter steeds ondoorgrondelijker. En dat is een veeg teken.
In een andere hoek van de zaal zit een groep Syriërs met koptelefoon op. Ze zitten uiterst ingespannen te luisteren. Eentje drukt de koptelefoon wat dichter op zijn oren met zijn hand. Zou hij het zo beter begrijpen? Verwarring ook daar, schat ik in.
Mijn blik zweeft verder en blijft hangen bij de Eritrese tolk achter in de zaal. Onbewogen blijft hij doorratelen. Weinig geruststellend overigens. Zoveel heb ik helemaal niet gezegd dat hij nu nog zou moeten praten.
Het is me duidelijk. De volgende keer moet ik mijn preek in eenvoudigere taal voorbereiden. En voor nu heb ik zelf wat van de moed van Gideon nodig. En als ik het zou kunnen bestellen zou een klein pinksterwonder ook niet gek zijn…